Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

118

wormen helpen dan niet meer; ze krijgen stuiptrekkingen, akelig om aan te zien; ze liggen uren doodstil en vliegen dan plotseling als razend in ’t rond, om ergens in een hoek met kromgetrokken pooten neer te vallen, en eerst lang- zamerhand weer bij te komen. Laat het nooit zoover komen, als ge de naam van dierenvriend waard wilt zijn. Wil een hagedis vóór het nog de tijd van de winterslaap is, niet meer eten, dan moet hij de vrijheid hebben. Als er geen katten of honden in uw tuin komen, en die tuin niet erg nat is en tamelijk zonnig, laat hem dan daar bekomen, zijn schuilhoekje hebt ge gauw genoeg ontdekt; ’t is altijd op de droogste plekken aan de zonkant, onder een struik of holliggende steen; lukt dat niet, dan bij de eerste gelegen- heid naar buiten, om goed te maken, wat ge aan het beestje misdaan hebt.

Zoo ongemerkt zijn we midden in de erica’s en poten- tentilla’s geraakt, nog enkele calluna-struiken staan er tus- schen; die worden hoe langer hoe zeldzamer. Nu zjn er niet meer.

Daar staat de eerste gentiaan, wijd geopend, diep Eu met kleine lichte vlekjes op de slippen, een prachtige, een trotsche bloem; zijn stengel is zwak en steunt op de erica’s, zijn bladeren zijn smal en donker glanzend groen, en op dat teere onderstel staat een bloemenstelling zoo krachtig, zoo forsch, dat ge de gentiaan de koning der heideplanten kunt noemen.

De grond wordt vochtiger, maar nat is hij hier niet; zie hier eens in ’t rond, overal om u heen rijzen de groote rechtopstaande klokken op, tien twintig bloemen aan één stengel, vijf of zes van de bovenste wijd geopend, naar onder andere half ontloken, of nog in de sierlijke plooien gesloten.

Scherp steken de witte stempels af tegen het korenblauw