Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

20

De andere dag ging mijn vader er weer op uit en hij zocht overal naar de groote jeneverbessen eu de wilde hazelaars; maar hij heeft ze nooit teruggevonden. De vogeltaal kon hij ook niet goed meer verstaan; hij begreep sinds die middag wel altijd wat de vogels zeggen, maar hij hoorde geen woorden meer, dat kwam zeker, doordat hij de witte aal niet bij zich had gehouden.”

Kruiden-Marie zei dat laatste met iets spottends in haar toon; daardoor kwam ik ook weer dadelijk weer tot het besef, dat het maar een vertelsel was. Onder 't vertellen had ik daar niet eens aan gedacht.

"De boer kan zelf ook er wel een stuk van een zonnesteek gehad hebben,” zei ik, "’t was zoo’n heete dag.”

"Best mogelijk,” antwoordde de kruidenvrouw, en stond meteen op. "Maar met zoo’n nuchtere verklaring moet je bij mijn boeren niet aankomen; die gelooven vast en zeker, wat ze hun vader en grootvader van de hazelworm hebben hooren vertellen.”

We stapten samen op en ’t was al vrij duister, toen we bij het steenen huis waren.

"Ik zal even de lamp opsteken; in de kast moet een boek liggen met een gekleurde plaat van een hazelworm ; ’t is in perkament gebonden. Drentsche slangen, is de titel als ik het wel heb. Zoek jij het, dan zal ik ondertusschen de geit melken; je hebt nog een drie uur te loopen, en voor de dorst haalt niets bij een glas versche geitemelk.”

Het boek had ik gauw gevonden; de hazelworm, die ik er in geschilderd zag, beviel me niet erg, toen ik de levende er naast legde. Ik wist toen nog niet, hoe verschillend van kleur de hazelwormen kunnen zijn; ook die, welke in één en dezelfde streek zijn gevangen.

Net als ’t plantenboek van Kruiden-Marie, was dit slangen- boek half in ’t Fransch, half in ’t Hollandsch geschreven ;