Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

24

rogge- en boekweitvelden. Ik volgde de rails, en ongeveer op de plek, waar ik mijn eerste hazelwormen vond, waren boerenjongens bezig met een tang en een pook naar die beestjes te graven.

Dat deden ze ’s zomers elke Zondagmorgen, zooals ze zeiden; niet om ze thuis in een glas of in een terrarium te houden. O, neen. Ze sloegen ze halfdood, en legden ze dwars over de spoorstaven als de trein voorbijkwam. Of ze legden ze in ’t wagenspoor, om ze te zien overrijden, dat het vergif er uit spatte. Wie er met de handen zoo dicht bij durfde komen, sloeg ze met een twijgje, om ze in stukken te laten knappen.

De jongens hadden die morgen er maar drie kunnen vinden, één was nog ongeschonden, en voor een dubbeltje wilden ze wel afstand doen van de pret. Toen ik ’t diertje met de hand aanvatte en in mijn zak stak, keken ze elkaar aan met een gezicht, waarop duidelijk te lezen stond, dat ze aan mijn verstand twijfelden. Een van hen was nog zoo goed, mij te waarschuwen, van wege het vergift. Ik waagde een poging, om de jongens aan ’t verstand te „brengen, hoe dom en wreed ze handelden, met een goed- aardig en onschadelijk diertje te martelen, maar ’t was boter aan de galg gesmeerd; ze vertrouwden de zaak niet en hadden te veel haast om hun dubbeltje, dat zoo onver- wachts binnenkwam, in sigaren om te zetten.

Ik bezocht nog een paar plekjes, rijk aan mooie of zeld- zame planten, die Kruiden-Marie me indertijd gewezen had. Ik vond de plaats terug, waar ook nu nog de groote wolfs- klauwen over de vochtige zwarte bodem kropen; daaruit verzamelde zij het heksenmeel, dat ze eens voor mij aan- stak; en dat ik vaak voor haar meenam raar een apotheker in Zwolle, die er zijn pillen in rolde, of het als smetmeel verkocht.