Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

23

ook nooit van te weten gekomen, hoe vaak ik er ook naar gevischt heb. Eens liet ze zich ontvallen, dat de zonder- linge persoon, die vóór haar in ’t huisje gewoond had, haar eigen man was geweest.

"Ja, we konden ’t samen niet recht vinden," zei ze, zoo half bij zich zelf en zonder moeite te doen, om boersch te spreken. "We hebben mekaar het leven lastig gemaakt; we hadden het best kunnen hebben, maar als de één van de groote stad houdt en de ander van het stille land, gaat het niet. De schuld lag zeker aan mij, hij had gelijk en meende ’t goed met mij, dat zie ik nu wel in.... Maar jij komt pas kijken,” zoo viel ze zich zelf in de rede, "van zulke dingen begrijp jij toch niets. En ’t gaat geen mensch aan, dan mijzelf. Enfin, ’t is nu te laat; het berouw komt na de zonde, maar ik zal mijn eindje wel halen; dat hij al zijn geld aan de kerk vermaakt heeft, hindert mij niets, God- dank, ik heb hier souvenirs genoeg, ik voel me gelukkiger, dan ik ooit geweest ben” en meteen ging ze weer aan ’t afstoffen van insectendoozen; ik zag, dat ze daarbij erg beefde.

Dat was één keer, nooit is Kruiden-Marie er weer op teruggekomen en ik durfde er na die dag ook niet weer van ophalen, hoe eigen ik op den duur ook met haar werd.

Misschien zou ze me later uit zich zelf haar levens- geschiedenis wel verteld hebben; er kwam kort daarop voor mij evenwel een tijd, dat ik van al mijn liefhebberijen moest afzien; een lange tijd van hard werken; een jaar of tien mocht, of liever wilde ik niet denken aan mijn lieve- lingsstudie in de vrije natuur, "waar," zooals de oude Swammerdam al zei, "geen duit winst van kwam.”

Toen ik na die tijd er weer mee mocht beginnen en op een Zondagmorgen eens weer te Heino kwam, was Kruiden-Marie dood; waar eens haar eenzaam huisje stond, zag ik de spoortrein voorbij stuiven. De zandweg liep nu door