Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

34

wat een pooten! De ribben op de glanzend zwarte dek- schilden vallen duidelijk in het oog. Zijn borststuk lijkt wel van verlakt leder. Maar wat draagt hij op zijn schouders? Drie hoorns? Jawel, één puntige op het midden van het borstschild en twee, eenigszins vertakte, aan weerszijden. Ze reiken tot over de kop. Een vreemde vertooning die piek en die hoorns.

Of het beest die drie tanden als mestvork gebruikt? Ja, als hij zoo zijn kop onder de rollende last zet, heeft het er wel de schijn van. Toch geloof ik niet, dat ze daarvoor dienen. Want, kijk maar eens die tweede kever aan, die daar met een stukje schapenmest komt aansjouwen.

Dat is het wijfje van de "driehoorn,” zooals deze mest- kever wel genoemd wordt. Zijn wetenschappelijke naam is Geotrupes Typhoeus, wat zooveel beteekent als: aardwerker, die onder de berg bedolven wordt, net als indertijd Jupiter met de hemelbestormer Typhoeus heeft gedaan, toen de Oppergod hem onder de Etna stopte. Een korte taal, dat Latijn, niet waar?

Dat wijfje mist, zooals ge ziet, de zonderlinge rugver- sierselen van het mannetje; op de plaats waar bij deze de beide zijhoorns uit het borstschild opsteken, heeft het slechts een paar puntige knobbeltjes. En toch komt het even snel, of liever even langzaam vooruit met zijn materiaal.

Daar zijn ze beide bij de zandheuvel gekomen. Een heele berg voor de diertjes. Hier moet de mest nu tegen op en dat nog wel zonder katrol of andere machinerie.

Zie ze sjorren; met de rug naar de opening gekeerd spannen ze alle krachten in, om het afrollen te voorkomen. Als zoo’'n mestkever, die toch met zulke breede, getande graafpooten is voorzien, nu maar een greintje verstand had, dan groef hij heel eventjes een vlakke geul door de helling naar de opening, die zoodoende aan één zijde veel lager