Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

39

mannetjes, die op de heide hun natuurlijke dood gestorven waren. Uitgedroogd, zoo licht als een dor blad, had de wind makkelijk spel met hen.

De wijfjes schijnen in de grond te blijven, nadat ze hun eieren in de opgezamelde mest hebben bezorgd. Aan de mannetjes is buitendien veel meer het bovengrondsche werk opgedragen; de vrouwtjes doen het huiswerk, maar de heeren "moeten er uit, het vijandige leven in,” zooals een dichter heeft gezegd, al had hij niet juist het oog op mest- kevers. En dat leven is werkelijk vijandig voor het beestje, dat niet zeer vlug ter been is.

Raakt hij in de buurt van een mierennest, (waar gelukkig voor hem niet heel vroeg in ’t jaar het bedrijvig leven be- gint), dan is hij goed af, dan kan hij zijn plezier wel op. Allerlei vogels maken jacht op hem; voor wezels en bunsings, die op de eieren van de heileeuwrik uit zijn, is hij een welkome versnapering, om en passant op te peuzelen; geen wonder dat hij gaarne donkere dagen of nog liever de nacht uitkiest, om zijn moeilijk en gevaarlijk werk te volbrengen. Soms is de heide bezaaid met stukken en brokken van mestkevers, vooral tegen de tijd, dat er leven komt op de heide. Nu werken ze nog betrekkelijk veilig.

Zoo zijn we, al pratend, uit het droge in het nat geko- men. De grond sijpelt onder onze voeten. Hier staat het grondwater stellig hoog. We zijn in een half droge heipoel geraakt. Kijk, daar ginds blinkt ons water tegen.

Het is altijd een prettig gezicht, midden tusschen de zandige hoogten zoo’n plasje te zien, waarin zich de hemel spiegelt. Kommen, noemen de schepers zulke vochtige of natte plekken op de heide. En die naam is toepasselijker dan ze denken. Het is werkelijk een kom, wel niet van gebakken leem, maar toch wel van leem, meest met ijzeroer vermengd.