40
Onder de zandige oppervlakte van de meeste vlakke hei- velden ligt zoo'n oer- of leemlaag, die weinig of in het geheel geen water doorlaat. Zit de laag diep, dan merken wij er niet veel van; is de ondoordringbare leemkorst vlak of in ’t midden het hoogst, dan evenmin; maar vormt het oer of het leem een reusachtige, meer of minder diepe lampet- kom onder de grond, waarvan de randen bijna de opper- vlakte raken, dan ontstaan die heipoelen of hoogveenplassen, de lievelingsplekken van kieviten en tureluurs, van de hei- kikker en van. de poel-hagedis, en.... van de natuurlief- hebbers; want daar trekt zich, vooral in droge zomers, het leven van de heide samen; daar is het dorado van de plan- ten- en dierenverzamelaar, en vooral van hem, die de niet alledaagsche kruiden en amphibiën, reptielen en vogels in hun dagelijksch leven bespieden wil.
We zullen er van de zomer wel meer komen; die rijke plekjes trekken ons aan als magneet.
Nu is het er nog tamelijk stil en leeg; maar wacht, hoort ge daar in de richting van het meertje midden in de veen- plas niet een dof geknor. Hoor, daar is ’t weer, de kikvorsch is al wakker, zijn winterslaapje liep dezer dagen ten einde.
Wat fijne grasjes bloeien hier al zoo vroeg? Grassen zijn het eigenlijk niet. Dit hier met zijn smalle, harde bladeren, en zijn gele aartjes, geel door het stuifmeel van de talrijke helmknoppen, die al opengesprongen zijn, is een soort van wollegras, Eriophorum. Overal langs de plas vormt het kleine heuveltjes op de zwarte, natte aarde, als waren er honderden mollen aan het werk geweest. Uit elk bosje steekt zoo’n wollengrasplant zijn geelbloeiend stengeltje omhoog, soms twee of drie, omgeven door drie of vier vliezige, rood- gestreepte scheden, daarom heet ook Eriophorum vaginatum. Waar nu de gele bloemen prijken, ziet ge over eenige weken grijze kopjes opsteken, waaruit een aantal witte draadjes, de