Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/53

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

43

te onderscheiden, door de vele roodbruine kroonblaadjes, waaruit de meeldraden te voorschijn komen. Deze Luzula campestris zullen we van middag ook wel op drogere plekken ontmoeten, maar het wollegras kiest alleen de natte, veenachtige heide tot woonplaats.

Het knorren begint weer, nu niet zoo ver meer van ons af; we moesten voorzichtig dichterbij zien te komen. Niet praten nu! Al ziet een kikker niet veel verder dan zijn neus lang is, en die is bijzonder kort, hooren doet hij zoo- veel te beter. Zij knorren nog door; op het geluid afgaan, blijkt hier moeilijk. Nu schijnt het van deze, dan van genc kant te komen. Maar zoo heel groot is de plas niet, of wij zullen de heeren wel vinden.

Daar duikt er een. Vlug een schep met het net. Hij zit er in. Laat eens kijken! Een gewone bruine is het. Dat dacht ik wel; zijn geluid was te dof voor een heikikker. ’t Is een mannetje.

Waar dit aan te zien is? Bekijk zijn dikke duim eens even. Die is bijna rondom met een dikke, zwarte laag om- geven; en bezie ook zijn keel eens. Daarover ligt een blauwachtige glans. Die duimwratten en die glans verdwij- nen heel gauw na de paartijd. En neemt ge deze sinjeur mee, dan is thuis van de kleuren aan duim en keel al heel weinig meer te onderscheiden. Gooi hem maar weer in zijn element. Kijk hem eens krabbelen, om onder de veenlaag van de ondiepe plas te komen. Weg is hij; die zal blij wezen, dat hij het er zoo goed heeft afgebracht; zoo aan één poot opgetild te worden, om zijn handjes te laten be- kijken door nieuwsgierige menschen, is ook geen alledaag- sche ondervinding voor een kikker. Dat kleintje zullen we meenemen; en schep hier nog eens, ik zag een jonge, groene: kikker wegkruipen. Daar is hij al; die twee zullen we een aangenaam te huis bezorgen.