Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/136

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

126

pakte een hommel en brak hem dan midden door. Als ge eenige handigheid bezat, dan hield ge het kopgedeelte met nog wat eraan in de rechterhand en dat was dan een bekertje, boordevol met lekkere, blanke honig.

Volstrekt niet vies—maar zeer wreed—het is nu twintig jaar geleden en niemand had ons verteld, dat de hommels zulke nuttige en merkwaardige dieren zijn. Ik hoop van harte, dat de menschheid en ook de jeugd in deze vooruitgegaan is, en dat mijn jonge lezers voor deze mijne bekentenis niet anders dan afschuw en afkeuring mogen gevoelen. Maar de leelijke daad is gepleegd, herhaalde malen, en wij zijn vaak flink gestoken door onze slachtoffers, hetgeen dan ook ons verdiende loon was.

Dit voordeel heb ik er echter van, dat ik u nu kan vertellen, hoe de hommel zijn honigvoorraad thuis brengt. Hij bergt die tijdelijk in zijn maag. Dat is bij een hommel volstrekt niet vies, want in die maag heeft geen eigenlijke vertering plaats. Voor eigen gebruik houdt het dier er nog een andere maag op na, die zich verderop in het achterlijf bevindt.

Ik wil hier een paar bladzijden uit mijn dagboek overschrijven, om te laten zien, hoe ik in 1893—ik hield me toen veel met honigeters bezig—op mijn hommeljachten gevaren ben. Ik volgde altijd hommels, die al groote stuifmeelklompjes aan de achterpooten hadden.

Woensdag, 8 Juni '93. Vijf hommels te vergeefs gevolgd, de zesde brengt mij naar zijn, of liever haar nest, tegen de helling van de Zuiderzeedijk aan de zuidzijde in een spleet (veroorzaakt door de droogte) maar onder een steen. Het lag op verdroogd gras en plantenvezels en bestond uit een cel van de grootte van een walnoot, grauwgroen van kleur. De cel bevatte acht larven.

Zaterdag, 1 Augustus. Negen nesten gevonden, waarvan