127
drie door bloot toeval: vier van Bombus terrestris (aardhommel) twee van B. lapidarius (de steenhommel), van B. agrorum (akkerhommel), twee, en ook een van Halictus, een soort van graafbij.
Een der nesten van B. terrestris was bijzonder groot; het zat tusschen de wortels van een ouden wilg en vormde een trosvormig geheel van cellen, die de gedaante van een vingerhoed hadden. Op het oogenblik van de vangst waren een veertigtal individus aanwezig—meest arbeidsters, enkele kleine koninginnen, voor zoover ik kon nagaan, geen enkele dar. Er waren voorraadcellen, die zoogenaamde honigpotten bevatten (oude popumhulsels geheel gevuld met honig). De bewoners waren niet bijzonder kwaadaardig en verdwenen na het uitrooken van het nest (met vochtig papier), op eenige na, die gestikt waren. Naderhand kwamen nog verscheidene hommels thuis, die blijkbaar van de prins geen kwaad wisten en niet weinig verwonderd waren, dat hun nest verdwenen was, Ze kropen door de oude nest opening, maar keerden dadelijk terug, zwierven nog een poosje in de buurt rond om daarna te verdwijnen.
Het nest van het graafbijtje bevond zich boven op den dijk in het steenharde middengedeelte. Het was een hol, door het diertje zelf gegraven, zuiver cirkelrond en loodrecht—een miniatuur-schacht. Onderin was het nest, dat vijf larven bevatte en een vrij groote hoeveelheid honig en stuifmeel. Hommels graven hun nest niet, maar gebruiken een reeds bestaande holte. Van die Halictus-soorten komen er in ons land al net zooveel voor als Anthrena's; waar ze veel op lijken en ze zijn even moeilijk van elkander te onderscheiden. Hun stuifmeel dragen ze 't meest aan hun dijlid. Om te beletten, dat andere insecten in zijn afwezigheid het nest berooven, stopt hij wel bij 't heengaan zorgvuldig den ingang met kleine steentjes dicht.