Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/158

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

146

zijn bijna altijd in 't veld te vinden. Ook 's avonds, en dreigt er een regenbui, dan druipen ze niet af naar huis, maar ze blijven aan hun werk. En worden ze door den regen overvallen, welnu, dan kruipen ze onder het gras of in een bloem aan de lijzijde van de bui. In de distelkoppen van Carduus nutans—de knikkende distel—kunt ge dan soms verscheidene van die vagebonden vinden.

Gij zijt wel eens van achter een raam, of op straat zelve getuige geweest van de grappige paniek, die een plotselinge regenbui in de zomer onder de vreedzame wandelaars teweeg brengt, van de comische wanhoop der parapluloozen, van de diepe ellende der kletsnatten. In hoe korten tijd waren de straten als leeg gestorven!

Maar stel u nu ook eens voor, wat zulk een regenbui is voor de tallooze insekten, die op dat oogenblik in veld en wei en op de heide aan de arbeid waren. Waag er eens een nat pak aan, zoek ze op in hunne schuilplaatsen en gij zult de wensch in u voelen opkomen, een Giacomelli te zijn, om de lieve tooneeltjes in beeld te kunnen brengen, die zich aan uw oog vertoonen.

Vooral de bloemen zitten vol; die bezitten verschillende inrichtingen om hun stuifmeel tegen dauw en regen te beschutten en bieden daardoor meestal een veilige schuilplaats. De lieve blauwe klokjes en de heidebloempjes zijn zeer begeerde schuilhoeken; zwervers en landloopers van allerlei slag verdringen daar elkander. Anderen gaan aan de lijzijde van een stengel of van een grasblad zitten, vooral de kleine vlindertjes, de blauwe Lycaena's en de vuurvlindertjes (donker rood met zwarte stippen). Ze zitten tegen het blad geklemd met de vleugels rechtop, stijf tegen elkander gedrukt, zoodat de regendroppels juist er langs vallen—de overhangende bladtip beschut ze aan de bovenzijde. Onder de groote bladeren van hoefblad of wilde