Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

18

Door de groote afstaande oogen, die ieder dadelijk in het oog vallen, kan het u niet gebeuren, dat ge niet weet, of ge het diertje bij de kop of bij de staart hebt. Welnu; vóór aan den kop bemerkt ge een paar uitsteeksels, alsof het een snuit was, en die de kop tweemaal zoo lang doen schijnen, als hij werkelijk is.

Die uitsteeksels laten een smalle gleuf vrij, en als ge goed kijkt, ziet ge dicht tegen den kop, in die gleuf een voorwerp zitten, dat veel weg heeft van een strak opgerolde horlogeveer; als uw vlinder dood was, zoudt ge met een speld die tong gemakkelijk kunnen ontrollen en dan zoudt ge bemerken, dàt hij wel zoo lang is, als het geheele lichaam. Vergelijk de teekeningen op blz. 15 maar eens met uw gevangene.

Die uitsteeksels nu doen de vlinder voor zijn tong goede diensten; ze beschermen dat teere en gevoelige lichaamsdeel tegen kwetsuren; ze vormen een scheede waarin de opgerolde tong steeds geborgen is, zoolang de vlinder hem niet gebruikt.

Aan weerszijden van die tongscheede liggen de beide groote kogelronde oogen. Wanneer de zon de levende vlinder bestraalt, ligt daarin een rosse gloed met metaalachtigen weerschijn, als brandde er vuur in; soms schitteren er gouden vonkjes op.

Ook bij een opgezette vlinder kunt ge met een sterke loupe, één die b.v. 10 maal vergroot, de kleur en meteen de haren op de oogen best onderscheiden. Meteen bemerkt ge dan, dat de oogen uit kleine stukjes zijn samengesteld, bij loupe-vergrooting lijken het puntjes; bij sterkere vergrooting blijken het vakjes te zijn, facetten genaamd. De teekeningen van blz. 15 zijn ook met de loupe in de hand geteekend.

Tusschen die oogen en de tongscheede ontspringen twee lange stijve draden; de sprieten of voelsprieten; ze bestaan uit kleine, wit en zwarte pareltjes; aan het einde van die 2 cM. lange sprieten bevindt zich een knopje, zwart met