Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

19

wat geel aan de top. Vele geleerden gelooven vast, dat dit knopje zooveel als de neus van de vlinder is; zij meenen door proeven te hebben bewezen, dat hij daarmede de bloemengeur op groote afstand kan waarnemen.

De kop door een diepe gleuf van het borststuk gescheiden; dit ís veel breeder dan de kop en wel driemaal zoo lang; dan komt er weer een inkerving tusschen de borst en het achterlijf; dit is ongeveer zoo lang en zoo dik als het borststuk; bij het wijfje evenwel wat langer en dikker. Deze drie deelen zijn samen ongeveer 2 cM. lang en nog geen halve breed en dik.

Aan weerszijden van de borst zijn de vier vleugels ingehecht. Ge bemerkt van boven, als de vlinder ze uitspreidt, er waarschijnlijk maar éen aan elken kant; zoo mooi passen de teekeningen op de vleugels in elkaar; toch zult ge met eenige moeite wel een inkeping in de buitenrand van de vleugels kunnen bespeuren; van daar gaat een naar boven uitgebogen naad, om het zoo maar eens te noemen, naar het midden van het borststuk. Die naad wijst de plaats aan, waar de onderrand van de voorvleugel op de achtervleugel rust; de voorvleugel (van boven gezien) is dus een eindje over de achtervleugel geschoven.

Wanneer nu onze vlinder wegschuilt voor een naderende regenbui, of wel, moe van het fladderen, tegen de avond een veilig plekje zoekt, dan schuift hij, net als hij deed toen hij op zijn gemak honig ging zuigen, de voorvleugels geheel en al over de achtervleugels, klapt deze naar boven dicht, zooals gij met uw teekenportefeuille doet, en hij laat u alleen de donkerder, gemarmerde onderzijde van de achtervleugels zien.

Soms evenwel, als de honigrijke bloem is leeggezogen, vergeet hij, half bedwelmd door honig en bloemengeur, de voorzichtigheid te betrachten en dan laat hij zich in zij volle schoonheid bekijken.