Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

XV.

Winter onder de boomen.


 

Ziezoo, nu is 't eindelijk eens winter geweest. Tot nu toe hadden wij nog maar aldoor het idee, dat 't nog herfst was. En dat was eigenlijk ook zoo, de paddestoelen, de madeliefjes en boterbloemen en vele heesters hebben het najaar gerekt precies tot Januari toe, De eerste ernstige sneeuwbui kwam op oudejaarsmiddag en op oudejaarsnacht de eerste vorst, die "halt riер."

En nieuwjaarsdag liet ons weide, bosch en heide zien, zooals 't behoort op dien dag. Rustig, zonnig en kleurig; de mist vergeten, de modder verdwenen, het gras en de dorre bladeren wit berijpt. Lekker luid klinkt weer de voetstap op de harde paden. De jonge merels zijn wat beteuterd van morgen; ze vliegen pas op, als je haast op ze trapt, gaan dan op een takje vlak boven je hoofd zitten, en kijken je aan of ze zeggen willen: "Hoe moeten we nu aan wormen komen, de grond is zoo hard als een kei!"

Maar ze zullen 't wel leeren. Daar ginds is al een oud mannetje aan 't keeren van een hoop saamgewaaid dor blad, vlak tegen den voet van een stevigen beuk. Zie hem boren met zijn rooden snavel, om de bovenlaag los te krijgen; nu de poot er in, als een scharrelende kip; daar vliegen de bladeren achter hem uit; de onderlaag is nog week en sappig,