Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/111

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

105

stoomtram riepen de pimpels en koolmeezen het elkaar luidruchtig toe, dat de eerste lente begonnen is; en de spreeuwen, die zongen zoo innig en vol gevoel; zoo heel anders als een week geleden nog, veel blijder en dieper, dat je er zelf vroolijk door werd en mee moest zingen.

Als we Naarden doorgekronkeld en de laatste nauwe poort zonder stoomtram- of motorontmoeting gepasseerd zijn, ligt het Gooi voor ons; het eenig mooie Gooi, waar je elken zomer weer nieuwe plekjes ontdekt, heerlijk om te liggen zien en luisteren, dat telkens weer veel uitgestrekter blijkt te zijn dan je eerst meende, vol boschgezichten en hei-verschieten om van te droomen; en hier еn daar een strand met dennen, zoo als men nergens liefelijker kan vinden in ons vaderland. Bij den kruisweg aan de tramhalte is het altijd even weifelen: links langs Flevorama naar Valkeveen of rechtuit over Oud-Bussum en Craylo naar Blaricum, of 't zuid-oosten in. Dezen keer kozen wij de eerste route en we hadden er geen spijt van.

Net kwam de zon door, de stildrijvende blauwgrijze wolken weerkaatsten in de breede slooten, waar het gele riet ons zwakjes tegenwuift met zijn oude grauwe pluimen. De lange laan heeft een binnenzij van linden. En als daar in de voorlente, zoo als nu, de zon op schijnt, vormen de zacht-roode twijgjes en de nog rooder glanzende knoppen in de verte een breede baan van purperbrons tegen de blauwgroene sparren; machtig mooi van toon en tint.

Bij het mooie Noorsche huis aan den viersprong, waarop Flevorama en Drafna uit de hoogte neerzien, nemen we de fiets aan de hand. Op den zandweg hooren de vogels onzen stap toch niet, en ze laten ons even dicht naderen als op de fiets. Nu blijkt alweer, dat ook zij de lente in de gekuifde koppen hebben. Wat een drukte en beweging in de pimpelbenden;