Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XVI.

Voorlente.


 

Voor ons Oost-Amsterdammers begint het "buiten" bij Oud-Rozenburg, eigenlijk al op Linnaeus, maar dat is geen vrije wandeling. Het lage hout van de Ooster-begraafplaats en het hooge van Oud-Rozenburg vormen saam een heerlijk vogelhoekje, nog zoo dicht bij de stad, dat je, om het diertje tusschen de twijgen in 't oog te krijgen—ingespannen luisterend naar roodborstje's getjikker—er de torens van Amsterdam door heen hoort slaan.

Op ееп Zaterdag, 28 Januari 1904, plukte ik met mijn kinderen al wild-bloeiende sneeuwklokjes, maar dat zegt nog niet veel, sneeuwklokjes zijn nu eenmaal durvers; toch vind ik het altijd prettig, wanneer ze zoo vroeg bloeien als van 't jaar; dan hebben we den tijd alles kalmpjes bij te houden.

Wanneer na een langen winter, alle vroegelingen tegelijk den grond uitwringen en inderhaast aan 't bloeien gaan, is de voorlente ons al licht te vlug af. Wij stedelingen, hebben zoo weinig vrije dagen.

Maar den volgenden Zondag, 5 Februari, was al heel wat moois uitgekomen; 't was echt lente, ongeloofelijk vroeg, maar volkomen waar. Even buiten Muiden liepen de amara's (glanzend zwarte kevertjes) ons al voor de fiets; en dat is voor natuurvrienden een goed teeken. En uit alle wilgen langs den