Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/109

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

103

nog grauwe bolletjes vast, die van den zomer groen waren met rose wangen, net miniatuurappeltjes. Zij zijn meerendeels aangepikt door de spreeuwen; en het wespje, dat er inzat, is naar de maag van de spreeuwen verhuisd, waar 't geen kwaad meer doet.

't Is nu net nog de tijd, om die galnoten-verwekkende beestjes van nabij te leeren kennen. Doe de merels en spreeuwen maar na; onder elke dikke laag bladeren vindt ge stellig eenige van die taaie bolletjes, zoo groot als knikkers, los of nog aan 't blad gehecht. Als ge goed toekijkt bemerkt ge een lichter plekje, een vliezig venstertje op den knikker.

Maakt ge dat venstertje met een speld voorzichtig open, dan komt er een beestje uit dat op een kleine vlieg lijkt; 't is een galwesp; een heel interessant beest. Hierbij zijn conterfeitsel; misschien vindt ge het echter nog pas in zijn jeugd-vorm, als larve, of als pop in den galappel.