Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/168

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

160

van ons land, waar herten en reeën nog werkelijk in 't wild leven, een hinde, die met den kop op de pooten tusschen de stronken van 't hooge struikgewas gedoken lag. Eenige oogenblikken keek ik het groote bruin bronzen ding daar op den bodem aan, zonder te weten wat het was; een reusachtige paddestoel, een boomstomp met mos begroeid, wat zou 't zijn? Toen troffen mij twee groote, angstige oogen, ik schrok even, beheerschte mij, bleef onbeweeglijk, ging kalm gelijkmatig terug. Mijn gezelschap was in de nabijheid, ik waarschuwde voorzichtig en met ons achten, meest kinderen, zijn wij de hinde voorzichtig genaderd, hebben bekeken, gefluisterd op twee pas afstand, het dier bewoog zich niet; de camera werd in gereedheid gebracht, en bijna was het dier gekiekt, toen een klein meisje onvoorzichtig de struiken uiteenboog en wat al te luid riep: "Waar dan toch? Ik zie niets!" Dat was te erg. Met een ongelooflijk snelle beweging sprong het hert op, dat we schreeuwden van schrik, en 't snelde met wilde sprongen tusschen de stammen door.

Dat het Steenhuizen in ons land en de Kearton's in Engeland mogelijk is geworden de vogels op of bij hun nesten met eieren of jongen te fotografeeren, waarbij de camera op hoogstens 3 meter afstand moest worden gezet, hebben zij dikwijls te danken aan het vertrouwen der vogels op hun schutkleur. Een patrijs, een wilde eend op het nest moet aan een gewoon mensch gewezen worden, al staat hij er vlak naast; zoo volmaakt gaan de gestippelde of gevlekte grauwe en- bruine veeren over in de tinten van zand en steentjes, van mos en takjes, die het nest omgeven. Een jonge kievit, die ge ziet opvliegen en weer neervallen, die ge met drie stappen meent te kunnen bereiken, is opeens verdwenen voor uw oogen; het diertje zit gedoken naast een kluitje aarde en drukt zich