Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/201

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

193

Onze eerste eigenzelvers in zijn vaderland gevangen salamander. Een keurig geteekend diertje, een vinger lang met geheel goudgelen rug en pooten, zwarte kop en geel gevlekte staart!

Dat was de vondst, waarop wij wel stille hoop hadden, maar waarop wij toch niet wilden rekenen. Om geen teleurstelling te wekken, moet je eigenlijk nooit op iets uitgaan, dan valt het dubbel mee, als het toeval dienen wil. De Harz is het land van de vuursalamanders, maar toch bleef deze de eenige, die wij onder de oogen kregen; wel vonden wij de larven, net langwerpige kikkervischjes, nog op verschillende plaatsen.

Nu moesten we toch eindelijk weg uit die mooie vallei; wij wilden de Harz in en wandelen nog altijd tusschen de voorbergen. De breede weg naar Lauthental lag vlak voor ons tusschen hellende, lichtgroene weilanden, met beweeglijke chocoladekleurige koeien beplekt. De groote koppen met wijd-uitstaande hoorns werden naar ons toegekeerd bij 't passeeren, en één zette het op een loeien, dat de echo daverde tusschen de bergen.

De lucht, vol licht en zon nog, toen wij in den houthakkersweg de reetjes begluurden, werd grijzig, heiig; we keken omhoog en in 't rond; maar wij waren niet in Nederland en het uitzicht niet ruim genoeg voor een weer-diagnose, nog veel minder voor de prognose. Dien morgen toen ik den hotelhouder (waard durf ik niet zeggen) in verrukking vertelde van mijn witte wolkjes, die voor den berg heentrokken, had hij even zijn wenkbrauwen gefronst, gevraagd waar wij dien dag heen wilden loopen en... Ach so, sie haben ja Mäntel.

Ik had er niet weer aan gedacht en wij hadden, verwend door langdurig mooi weer, onze overjassen in het hôtel gelaten,