Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/233

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

225

zuide-wind, die de rijpende gerst doet ruischen en de haverpluimen ritselen, drijft snel de damp in golven voort naar 't noorden. Waar het dal iets nauwer wordt, daar stijgt ze op en stroomt tot over de toppen van boomen en heuvels heen.

Nog is de zon onzichtbaar; bloedig rood, gestreept met geel en paars is het zadel in de heuvelkam, waar ze zal verschijnen. De hooge heuvels in 't westen zijn zwarte kegels met witte koppen en de kruinen van berken en populieren staan blinkend geel en wit op hun zwarte stammen.

Hooger en hooger rekt een rosse rooklaag in het noordoosten zich op in de blauwwitte lucht en steeds hooger stijgen de dampen uit de smalle rivierbedding; ze drijven als verscheurde sluiers naar 't noorden en rekken en kringelen weg in gras en struiken, blijven hangen in de ruigten, vastgehaakt aan de stekelpunten van bramen, sleedoorns en rozen.

Alleen de rustelooze geelgors zingt nog, anders is het doodstil in bosch en veld; de nachtwind ook gaat schuil en de nevels zinken en stijgen, maar golven niet meer voort; het worden doorzichtige dampen.

Zoo innig mooi en stil is 't nu, dat ik droomen ga en zachtkens dal en heuvels voel wentelen naar 't oosten; rustig, kalm en verlangend beidt alles dat mijn oog bereikt, zijn beurt, om te keeren in 't blinkend licht der zon, die daar ginds onder 't noordoosten stil staat te wachten. Nu zal 't komen! Nog één minuut, een kleine wenteling nog, daar valt het dal op eens geheel en al in 't volle licht: zooals een snel ontstoken helle vlam plots een schemerdonkere zaal verlicht, zoo kleurt opeens de roode stralenlooze vuurbal berg en dal, dorp en toren, koren en weiden, bosch en water met groen en geel en rood en blauw en zilver, dat het flikkert en flonkert. 't Is één oogenblik gejuich van kleuren,

15