Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/78

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

72

Daar ze niet wortelen in 't aardrijk kregen de maretakken iets bovennatuurlijks; een gaffeltakje er van was het eenige middel, om een levende de poorten der onderwereld te ontsluiten. 't Was de magische twijg van Proserpina, die de helft van het jaar de onderwereld met Pluto moest deelen en in de andere helft met haar moeder Ceres boven de aarde genieten mocht van het zomerschoon.

De beteekenis van dezen mythus is gemakkelijk te raden; 't is de aloude allegorie op de periodieke herleving der natuur. 't Groene maretakje in den top van den schijnbaar dooden boom was het aangewezen tooverstokje, ook bij de Germaansche stammen, dat de licht- en levenbrengende lentegodin opnieuw wekken kon,

Den zesden dag na de eerste volle maan volgende op den dag dat de zon niet dieper daalde, ging de Gallische Drudenpriester met zijn gevolg van knapen en maagden onder gezang en snarenspel naar de heilige boomen van het woud, en van de besneeuwde takken sneed hij, de zondelooze in zijn witten wijden mantel, met gouden sikkel de maretakken af.

Een groot zwart laken was onder den boom gespreid, want geen blaadje van de misteltoe mocht de aarde raken, zou het zijn tooverkracht behouden. Geluk en tevredenheid bracht het aan elk die 't aanraakte, voor een heel jaar lang; en tevens, aan ieder die het in stilte wenschte: een goede vrouw of een braven man.

Onder dit geluksteeken werd de bond voor het leven door den priester gezegend, en de eerste kus gegeven met de oogen op heilige vruchten. Nog is het hier en daar in Oud Engeland gebruik, elkaar onder de misteltoe met 't nieuwe jaar te feliciteeren, en 't meisje dat er onder staat, mag een kus niet weigeren. 't Is de streek achter de kam op onze ouderwetsche boerenbruiloften.