Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XI.

Meeuwenvlucht.


 

Tot één uur had de winterzon geschenen, toen zakte mist, dikke koude mist op de Amsterdamsche grachten neer, zoodat, voor wie midden tusschen twee bruggen stond, de beide "sluizen" wegnevelden en de menschen er als schimmen overgleden.

Aan den kant van 't water stond een man, een huisknecht, die een duffel over zijn wit en rood streepjes-jasje had geschoten. Hij gooide stukjes brood in 't water voor de meeuwen en om de kinderen, die achter de hooge vensters stonden te kijken. De man, met den rug naar het huis, wierp 't brood ver weg met stuursch gezicht; het ging niet van harte, met nijdige rukken brokkelde hij, en smeet dan 't witte kruim en de bruine korst van zich.

Of hij 't zonde vond van 't kostelijk brood, of van zijn kostelijke gezondheid, die er maar aan gewaagd werd omdat de kinderen en de juf er zoo'n plezier in hadden? Misschien wel van beide.

Eenige brokjes dreven op 't zwarte water, de man hield op en wachtte. Een rauwe schreeuw een brug verder; ginds werden misschien ook meeuwen gevoerd, daardoor kwamen ze niet hier. Hij maakte groote schijnbewegingen om te lokken en schopte steentjes en stukjes ijs in 't water dat het