Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/86

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

80

klonk; dit scheen de aandacht te trekken. Zonder dat hij hem had zien aankomen, schoot een meeuw neer op 't voer, schrokte onder 't wegvliegen een brok naar binnen en zwenkte schreeuwend terug. Nu kwamen zij met hun drieën tegelijk opduiken uit den nevel, de groote witte vogels met de zilvergrijze vlerken.

Kapmeeuw, winterkleed
Kapmeeuw, winterkleed.

In volle vaart komen ze aanzetten, de lange wieken wijd uitgeslagen; zonder merkbaar vleugelbewegen maakt 't gladde witte visschenlijf twee, drie schokken voorwaarts, van verre tot boven het lokkend hapje; dan opeens een zwenken, dat de zwarte vleugelspitsen even boven elkaar komen te staan; de staart is wijdwaaierig uitgespreid en als valscherm naar omlaag gericht; de roode pootjes buigen neer еп, weer eventjes weifelend, bang voor al die menschen op den kant, klapperen de vleugels op en neer; nu één schot vooruit met steil opstaande vlerken, een schreeuw en de lakroode snavel grijpt het brood, de staart scheert 't water en voort gaat het in wilde vlucht, zwelgend onder 't vliegen.

Is de hap wat groot of ook de broodnijd wat sterk, dan wordt een eind verder ingetoomd; de pootjes op 't water gezet, de vleugels samengevouwen, zoodat de zwarte spitsen elkaar kruisen op den rug. De broodbrok valt nog eens in 't water en, zittend nu, bewerkt de meeuw zijn drijvende portie zóó,