81
dat die gemakkelijk opgeslokt kan worden. Met één slag van de wieken is de vogel twintig meter verder in de lucht.
Daarna weer groot geschreeuw, hij zwenkt, vliegt in een kring rond, en van denzelfden kant vanwaar hij zooeven naderde, keert hij cirkelend naar de voerplaats terug. Zoo doen ze alle twintig of dertig, en daar de man, die 't blijkbaar meer gedaan heeft, vrij regelmatig zijn stukjes brood in 't water gooit, ontstaat er een caroussel-vlucht, zoo mooi en regelmatig, alsof de dieren er op gedresseerd waren.
Maar zelden grijpen er twee tegelijk naar hetzelfde brokje. De eenige verbreking van de orde wordt veroorzaakt door een natuur-historisch aangelegden kwajongen met een mandje bierflesschen aan den arm; hij gaat leukweg аап 't experimenteeren met een losse lange turf, die op den wal ligt. Eerst op zijn knie stuk geslagen, dan kort en klein getrokken; nu treitert hij de meeuwen en den huisknecht met dat vezelige lekkers, dat ze bijna stikken van droogte en woede. Maar niet lang heeft hij er plezier van.
Verbazend, hoe gauw de vogels de fopperij gesnapt hebben; lang niet alle zijn er ingeloopen, stellig niet meer dan een stuk of zes, en toch hapt daarna geen enkele meeuw meer naar de turf; wel duikt er zoo nu en dan nog een eentje, vooral van de jongere dieren, naar de turfbrokjes; maar