Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/91

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XII.

De spotvogel.


 

Den 18den Mei arriveerde hij in ons tuintje en dadelijk, om te laten hooren, dat hij thuis was en 't zingen nog niet had verleerd, sloeg hij zijn volle tonen aan. Maar kijken liet hij zich niet; daarvoor was hij dan ook een spotvogel. Zoo op een twintig pas afstand klonk zijn geluid machtig zwaar, vol als zanglijsterklanken; zijn piedewiet piedewiet was heerlijk van timbre, zelfs het karrekarrekietkiet was niet onaangenaam; het was een volleerde, beste zanger.

De heele buurt heeft er plezier van gehad; doch niemand zag den vogel, die ijverig, zoo echt levenslustig, hartstochtelijk de lucht ingalmde. Zoo ongeveer was wel uit te maken, in welken populier of kerseboom hij zou moeten zitten; maar zelfs met mijn besten kijker heb ik hem niet in 't oog kunnen krijgen.

Hoe zou 't ook; het was midden Mei; het loof had nog al zijn voorjaarstinten. Door het sapgroene lenteblad heen trof het licht ons vogeltje; en dat maakte hem onzichtbaar; want het diertje heeft precies de groene en gele tinten van het jonge Mei-loof; en daarvan maakte het zoo'n handig en verstandig gebruik, dat ik hem in de eerste weken niet te zien kon krijgen.

Al dadelijk trok het ongewone en luide gezang van den spotvogel ieders aandacht; menschen, die anders niet gewoon zijn veel aandacht te wijden aan vogelgeluiden, vroegen over