Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/93

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

87

Gelderland en Overijsel overal liet de spotvogel hooren, dat hij er eveneens was. Wel bleken er veel stumpers te bestaan; wat den zang betreft niet te vergelijken met mijn achterbuurman, en ook niet met één op de Oosterbegraafplaats, die een bovenste baas was.

Wie al wat van vogelzang weet, hoort in 't lied van den spotvogel afwisselend allerlei reminiscencies van grasmusch, nachtegaal, fitis, rietzanger, zanglijster en merel. En toch zijn er vogelkenners, die volhouden, dat de spotvogel ten onrechte zoo genoemd wordt, dat hij maar zelden andere vogels na doet en dat het zonderlinge ensemble van fluitklanken, roeptonen en gekweel zijn eigen wettig lied is. 't Is moeilijk uit te maken, wie gelijk heeft; wel hoorde ik in dezen vogelrijken voorzomer bij talrijke verschillende spotvogels herhaaldelijk dezelfde motieven, en ik ging al mee met de theorie van Voigt en Herman. Maar daar gooit me eergisteren een Zwolsche spotvogel alles over hoop, door vlak bij mij onmiskenbaar het monotone tjiftjafmopje af te fluiten. 't Was om stokstijf vol te houden dat er een tjiftjaf bezig was; je zou aan je oogen en je kijker gaan twijfelen; tot op eens de halsveertjes wat wijder uitwijken, het oranjekeeltje zichtbaar wordt en 't karakteristieke piedewiet karrekiet met één vlijmscherpe toon er tusschen naar je ooren wordt gegooid, als of 't diertje spottend zeggen wilde: "Heb ik je daar niet lekker beet gehad!"

In de tweede helft van Mei ging 't wat op in lijster en nachtegalenslag, maar nu tegen 't eind van Junimaand valt het spotvogelgezang, 't meest van alle vogelstemmen in 't oor. Vooral dicht bij de woningen van menschen schijnt het lustige vogeltje gaarne zijn zangplekje te zoeken. Hij nestelt een meter of drie, vier van den grond; en zoo goed gemaskeerd,