Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

119

struikje naar een ander aan den overkant van 't pad; de andere werden niet wakker of ze hielden zich onbeweeglijk.

Voor zoover mijn ervaring nu reikt, is het in den zomernacht rusttijd van elf tot drie uur voor bijna alle dieren, van heide, bosch en weide.

Voor en na die stille uren, wanneer het haast nog of bijna alweer licht is, beweegt er veel meer in bosch en veld; als de zon een kwartiertje onder is, scharrelen overal de jonge vogeltjes door de twijgen; om eindelijk dicht opeen gedrongen het bekende slaaptakje te gaan bezetten, te dun zelfs voor een wezel om er over te loopen. Dan snort de nachtzwaluw, de groote geheimzinnige geitemelker, dat het ratelt ver over de heide; en als ge naar de konijntjes staat te turen, die zoo aardig aan 't spelen zijn op het witte uitgegegraven zand vóór hun hol, komt dat beest met zijn lange valkestaart, als een geest om u heen zweven, volmaakt geluidloos duikelt het een paar malen vlak voor uw oogen, zoodat ge meent 't met uw hand te kunnen grijpen; dan geeft het als spottend een klik, door met de vleugeltoppen naar boven tegen elkaar te slaan en 't is verdwenen, zooals het kwam, ge weet niet van waar, ge weet niet waar heen.

Eerst als de zon geheel onder is, komt de wezel te voorschijn; die heb ik nergers zoo veel gezien als in 't Gooi; en schuw of bang is het dier daar volstrekt niet; wel heel voorzichtig en meer dan een paar sprongetjes van 't gebogen lijfje, bruin van boven, wit van onder, krijgt ge dan ook maar zelden te zien, hoogstens nog een snellen blik uit de gloeiend roode oogen, waar ook meer boosheid om de stoornis, dan vrees voor den mensch uit straalt. Even na de wezel vertoonen zich de vleermuizen; kleine, die zeer snel vliegen en groote die langzamer fladderen; ze schieten met rukken van de