Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/152

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XXII.

Heterogonie of geslachtenwisseling.


 

Wat ik in mijn vorig opstel bedoelde met een ingewikkelde levenswijs van sommige galwespen, is uitgedrukt in de bovenstaande woorden; ik vind ze heel onduidelijk en onhollandsch, maar ik ken er geen ander woord voor, en wie, na lezing van 't volgende, er een beter voor weet, mag het zeggen. Generatie-afwisseling is te ongewoon van vorming, om het zoo maar uit den vreemde over te nemen.

U herinnert zich de bolletjes van de galwesp wel uit uw jeugd, velen hebben ongetwijfeld het diertje na een kleine vermaning uit zijn kluisje zien kruipen en 't in de warme kamer laten rondvliegen. De groene of groene met roode galappeltjes onder tegen de eikelbladeren immers herkent ieder,—ook wel nu ze bruin of rimpelig zijn—die wel eens onder een laagbebladerde eikeboom heeft gestaan of gelegen. Daarin zit het larfje, klein en krom en wit als een vliegenmade; dat verpopt zich; van October tot in Februari toe al naar de omstandigheden gunstig of ongunstig zijn geweest, kan de galwesp uit zijn gesloten woning breken, en—zoo denkt ge—legt na paring eitjes waaruit weer larfjes komen, die de galappeltjes doen ontstaan, en die—nu ja, het oude liedje, u weet wel—het kringetje rond.

Neen heusch niet, daar is in dit geval een aardige variatie op het oude thema.