177
onophoudelijk verricht. Maar om te kunnen oordeelen, moet ook de gezonde mensch iets weten, iets geleerd, gezien of ondervonden hebben, wat met een onderhavig geval eenige overeenkomst heeft; de macht tot de werking is gegeven, aangeboren laten we zeggen; wij kunnen, zooals 't heet, verbinden, vergelijken, oordeelen en besluiten, mits de materialen bij de hand zijn. Dat materiaal, algemeene kennis van de dingen rondom ons, groeit aan met de jaren; de gave om met het materiaal te werken is er, in kiem of reeds ontwikkild, 't is een eigenschap van onzen geest; kinderen en wilden kunnen niet zoo vaak verstandig handelen als andere menschen; wil en wilskracht daargelaten.
Een meer of minder sterk en trouw geheugen en meerdere of mindere snelheid van de geesteswerking zelf, een scherp of niet zoo scherp onderscheiden van de opgenomen beelden, van schijn en wezen, dat alles maakt bovendien, behalve de ervaring, verkregen en misschien overgeërfd, ook onder gelijke omstandigheden opgroeiende menschen verschillend van verstand. Er bestaan graden, èn door de snelheid en juistheid van de geesteswerking èn tevens door de beschikbaarheid van het materiaal. Zoo kan dus de tegenstelling opgelost worden in de zegswijze dat een hoogst verstandig mensch toch vaak zeer onverstandig is of doet; de Fliegende Blätter b.v. teren er op.
De vraag is nu maar: is die bovenbedoelde geesteswerking of de mogelijkheid er toe een uitsluitend voorrecht van den mensch in tegenstelling met het dier. Kan, om het kort te zeggen, een dier nadenken? Een woord dat evengoed vóórdenken kon luiden. Denk maar eens na.
Laten we, om zeker te gaan, nog iets bedenken. De ontzaglijke hoogte, die 't verstand bij een zeer begaafd mensch