Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

18

Telt ge van de slip met de zwaarste baard naar de tweede baard, dan naar de halve en eindelijk naar de baardelooze, dan moet ge telkens een slip overslaan. Gaat ge van 1 tot 5 in tegengestelde richting, dan moet ge twee overslaan om de volgorde der baarden te krijgen. Teeken de kelk even op een papier, zet 5 nummers bij de slippen in de volgorde der baarden, en trek nu zonder het potlood op te lichten van 1 over 2, 3 en 4 naar vijf, dan hebt ge het geheimzinnige figuur, de overoude hieroglyphe, het teeken dat in de middeleeuwen een huivering kostte aan ieder die het toevallig bij één of ander ding opmerkte, het pentagram of de drudenvoet, het oude symbool van het raadselachtige en het verborgene, dat op de mantels der priesters, op de brieven der philosofen uit de school van Pythagoras voorkomt.

Ook op oude zegelringen uit het oosten is het gevonden en later werd het wel als vensterroos in Gothische kerken gezet; zelfs den duivel was dat teeken te machtig; denk maar aan Mephisto, die niet over den drempel van Faust's studeervertrek kon komen.

En zie, dezelfde groote geest, dezelfde Goethe, die Faust en Mephistofeles schiep, ontdekte het geheim van het pentagram in de rozenkelk. Hij was het die in de botanische wetenschap de theorie van de metamorphose der bladeren invoerde: alle bloemdeelen, ook kroon- en kelkbladeren zijn niet anders dan vervormde stengelbladeren.

Die rozenkelkslippen zijn bladeren, die hoe meer ze de bloem naderen, sterker van gewone bladeren afwijken. En nu behoeft ge maar even den stand van de stengelbladen bij een roos na te gaan om in de raadselachtige rozenkelk een bewijs voor Goethe's stelling te vinden.

Daartoe moet ge een heel lange, jonge, recht opgeschoten