Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/211

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

211

zelfs verontwaardigd keken, de man wilde nu ook eens voor ons betalen; ja hij zou ons graag eens vrijhouden naar Henri-Chapelle, zijn geboortestad waar 't een magifique pays is, zoo grande montagne dat gij over de Haute-Fagne guckt, heel wijd in de Belgique.

Heel ver van België zijn wij hier trouwens ook niet. 's Morgens vóór het ontbijt gaan wij een romantischen hollen weg in, op vijf minuten afstand en dalen in 't Geuldal neer, waar zoo makke koeien grazen, dat ook onze dames er in 't geheel niet bang voor zijn; alleen als het hôtelhondje meeloopt, komen de jongste kalveren even kijken, maar ze hollen niet eens. Tot de koeien toe zijn hier fatsoenlijk en bij de kinderen van Epen kunnen heel wat andere, die ik niet noemen wil, een lesje in beleefdheid en voorkomenheid komen nemen.

Onder de blanke populieren aan de Geul wandelen we heerlijk in de schaduw, landpaadjes snijden de bochten af, die soms minder dan rechthoekig zijn en in een klein half uurtje hebben wij de beide groote grenspalen bereikt, waarop de Nederlandschen, Belgische wapens gebeiteld zijn.

Net daar op de grens rijzen nog huishooge rotsen op van kalk en leisteen; aan de Geulzijde sterk verweerd, zoodat de boomwortels er diep in dringen en wij ze met de hand tot klei of poeder kunnen wrijven. De helling is begroeid met hazelnoten, bramen, rozen en clematis, waartusschen overal gele bosschen van een zeldzaam soort van kruiskruid uitsteken en de roode bessen van de Aronskelk glimmen als kooltjes vuur onder de wilde frambozen.

Langs de Geul is het vlakke weiland bezaaid met een macht van zink-viooltjes, het merkwaardig plantje, een variëteit van 't gele viooltje, dat, schijnt het, niet leven kan, zonder dat er zink in den bodem aanwezig is. Voor zoover de Geul