Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

III.

Hoe de mieren den weg vinden.


 

Wie wel eens een kwartiertje in de buurt van een mierennest is blijven kijken, zal stellig zich ook afgevraagd hebben: hoe weten die diertjes zoo precies den weg naar hun nest? Geen enkele immers schijnt af te dwalen, en maakt er eens eentje een zijweg, dan keert hij toch spoedig zonder eenige aarzeling naar den hoofdweg terug.

Ook treft het ieder aandachtig toekijker dat, althans bij groote nesten, er duidelijk rechts wordt gehouden. Op den smallen mierenweg gaat een stroom rechts en op kleinen afstand daarvan een links; de een gaat naar het nest, de andere voert er van weg, tot op twee-, driehonderd pas afstand dikwijls.

De zekerheid waarmee de stroom steeds de zelfde richting houdt, het terugvinden van den weg door de zijpad-liefhebbers, en ook de snelheid van beweging geven volmaakt den indruk: "Die dieren kennen precies den weg".

Wij denken daarbij aan ons eigen herinneringsvermogen en meenen nu ook, dat die mieren daar den weg herkennen, zooals wij den onzen aan de boomen er langs, de steenen, de bochten en hoeken; dus door het onthouden van hetgeen herhaaldelijk langs en op den weg wordt opgemerkt.

Ook weten wij van ons zelf, dat we soms in een ons onbekende streek, de hei of de duinen b.v., na een lange