Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/224

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

224

De witte dorpshuizen, bij dag zoo nuchter onder hun witte, paarse of groene kalklaag, of zoo groezelig besmeerd met leem, werden door de bleeke tooverstralen in poëtische plekjes veranderd, de raadselachtige diepe schaduwen, vervormden boomen, huizen en watermolens dat ze onherkenbaar waren, zoodat men zich een oogenblik vreemd voelde als in een onbekende streek.

Geen tochtje bewoog de lauwe lucht, vochtig door de nevels, die opstegen uit het nauwe rivierdal en dit maakte de stilte zoo diep, dat we overal de echo's van onze voetstappen hoorden. Verbazend sterk zijn de geluiden uit de verte in dit steenachtig land, het piepen van een boschmuis, vlak bij ons klonk als een gil; het blazen van een paar ooruilen, die op een rots zaten op een kwartier gaans afstand, was angstwekkend duidelijk en als de dieren opvlogen kermde hun gehuil voort van top tot top. Een vos die scherp en kefferig jankt onder de adelaarsvarens, wekt de honden op de hoeven en een poosje klinkt rondom nijdig geblaf, dat opstijgt uit de diepten en door de echo's dichtbij schijnt.

Anderhalf uur in 't rond is trein noch tram te bekennen; toch hooren wij hier duidelijk het dof gedreun van een nachttrein ergens tusschen Luik en Aken. In die richting ligt een oud kasteel, met veel torens en kanteelen; de maan staat er nu vlak boven, en spookjesachtig blinken de leien daken, de weerhanen en de kleine torenvensters uit boven een streperig nevelwolkje, dat door de hooge muren in tweeën wordt gedeeld.

Eens in zoo'n maannacht zijn we op de dassenjacht geweest. Drie kleine bastaard bulldoggen, monsters met blootliggende tanden en leelijke kromme pooten, werden dicht bij 't bosch losgelaten; de beide jagers fluisterden de dieren iets toe en sluipend als katten gleden ze de struiken in. We hoorden