Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/230

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

230

eigenlijk verkeerd, het nader te onderzoeken en te ontleden, door te vertellen dat het geen nimfen of nixen zijn die daar wonen in 't gele water, maar padjes, grijze vuurpadden met geel gevlekten buik; klungelskes zeggen de menschen hier, heel aardig. Het is werkelijk een klingelende-klokskesgeluid, ofschoon ieder beestje maar één eigen toon heeft. Die toon is evenwel verschillend voor vele dieren. Het geluid lijkt dan ook alleen op klokjes, als er vele tegelijk instemmen.

Maar mooi en lief blijft het toch; dat bleek, toen aan een onzer plotseling die Zauberflöte te binnen schoot en zij vol overtuiging luid ophaalde van:

 

Das klinget so herrlich,
Das klinget so schön,
Nie hab ich so etwas
Gehört und gesehn...

 

En in den pas met Mozart en Papageno stapten wij achter de lantaarn in elkaar's voetsporen.

In 't dorp vielen de eerste droppels en het rommelde in de verte.

's Morgens vroeg was al het stof van de wegen in de beken gespoeld; het water van de volle, woelige Geul bruiste hevig en zag zoo bruin als dorre beukebladeren; maar de hemel was weer zuiver en zoo blauw als elken dag in de onvergetelijk mooie, zonnige zomervacantie van 1904.