239
"bequemeren Abstieg" nemen; de "weniger bequeme" zooals de wegwijzer zegt, voert u, als ge niet oppast, hals over kop in 't dal van de Lauffenbach, waar de leelijke fabrieken staan; en onder 't afhollen kwelt u voortdurend de fatale gedachte, dat ge bij een misstap dwars door de leien van een fabrieksdak in de diepte zult vallen, of opgeprikt worden als een tor op de spitste schoorsteenen, die onder uw voeten omhoog steken.
In plaats van het "bequeme" pad dadelijk tot in de stad te volgen zijn wij op de tweede reis halverwege hooger op geklommen naar den Kaiserblick en van daar afgedaald naar de Schlossruïne. Het uitzicht van den Kaiserblick beloont de moeite van 't klimmen dubbel en dwars; wel is van daar niet de geheele stad te overzien, maar naar rechts heeft men het indrukwekkende landschap stroomopwaarts, waar de hellingen van het nauwe dal met hoog sparrebosch zijn begroeid. Het bezoek aan de ruïne kost een klein uur, als men geduld heeft, om het lange verhaal van den bewaker ten einde te laten komen. Zijn platduitsch is anders wel aardig en 't opkrabbelen van de stikdonkere onderaardsche gangen lekker griezelig; handen en voeten komen er bij te pas.
Voor men in de stad komt is zoodoende al een goed deel van het tweedaagsch reisplan afgewerkt. Den tweeden dag in de vroegte kan de tocht naar den Haller, een stuk ruïne aan de overzijde van het Schloss, vóór het ontbijt afgedaan worden; boven langs de helling van de leien muren en terrassen wandelend, stijgt men haast onmerkbaar, achter de belvedère klimt de weg snel, en een halsbrekend paadje voert nog sneller weer omlaag in een dal met een beekje vol kleine watervallen. Daar zijn de oevers begroeid met mooie, groote, blauwe berg-centaureas, met een zeldzame