Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/245

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

245

Zoo komen wij licht tot de meening, dat verreweg de meeste grootere dieren—om van insecten, wormen en dergelijke niet te spreken—een smartelijken dood sterven in klauwen of kaken van anderen; dat het leven der dieren een eindeloos moorden en een nameloos lijden is, dat de meest kenmerkende eigenschap der Natuur wreedheid is.

Ik heb 't nooit willen gelooven. Er zijn zooveel dieren, die haast geen vijanden in hun omgeving hebben; waar en hoe sterven die?

Een van de passages uit Robinson Crusoë, welke indertijd een sterken indruk op mijn kindergeest schijnt te hebben gemaakt, is die waar Robinson dat geheimzinnige zuchten uit de verborgen grot hoort komen, en na langen strijd zijn angst overwint, weifelend binnentreedt en er een stervenden bok vindt, die zich daar had verscholen. Zouden de dieren zich gaan verbergen wanneer ze door ouderdom of ziekte moeten sterven?

Ook uit de Aarde en haar Volken, dat in mijn jonge jaren mijn lievelingsboek was en waarin ik indertijd met angst en verlangen Livingstone volgde op zijn eerste reizen door het onbekende Afrika, is mij een zinsnede bijgebleven, die mij nog dikwijls voor den geest komt als ik een dier door een ander zie grijpen of wegslepen. Livingstone zeide, er volmaakt zeker van te zijn, dat hij in het geheel geen pijn of angst had gevoeld, toen hij, door een leeuw met den bek in den schouder gegrepen, een groot eind werd mee gesleurd, tot het dier door zijn metgezellen werd doodgeschoten. Zou dat ook zoo zijn met een kikvorsch, die door een slang wordt gegrepen, met de muis in den bek van de kat?

Meer dan eens heb ik een springlevenden kikvorsch door een ringslang, een hagedis door een gladde slang zien grijpen