Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/39

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

39

Door deze verschijnselen werden al lang geleden de menschen op de gedachte gebracht, dat er mogelijk wel vergif in de wond gebracht kon zijn, en zoo werden door de dierkundigen de steekwapens van den pieterman nauwkeurig onderzocht.

Maar er werd indertijd niets gevonden, dat eenige overeenkomst vertoonde met hetgeen bij het bijten der gifslangen gebeurde. De stekels van den pieterman waren niet hol, zooals de tanden van een adder; ook was nergens een gifblaas of gifklier met een afvoerkanaal te vinden.

Als er werkelijk van vergiftiging sprake kon zijn, dacht men, dan moest het slijm, dat bij het steken in de wond vloeit, de oorzaak er van wezen. Zulk slijm toch overdekt in een zeer dun laagje het geheele visschenlichaam, ook de vinnen en scherpe punten van de vinstralen.

Eerst toen het bleek, dat slangen zonder holle giftanden toch, bij het bijten van een prooi, vergif in de wond konden brengen, werd de pieterman aan een nader onderzoek onderworpen. (Ook door Prof. Harting in 't Album der Natuur[1]).

De bedoelde gifslangen hadden wel geen holle tanden, waardoor het gif in de wond geraakt, maar de giftanden bleken gleuven te bezitten, langs welke het vergif neer vloeit als door een gootje, en zoo bij het bijten in de wond geraakt; zelfs werd er een hagedis, die al lang in den reuk gestaan had van venijnig te zijn, op zulke gleuftanden betrapt.

En nu blijkt het, dat onze pieterman, nu wel niet zulke tanden, maar zulke stekels bezit in den voorsten harden rugvin. De twee langste, soms ook de kleinere van die vinstralen, zijn gegleufd; en bij nader onderzoek bleek er toch ook een giftige stof aanwezig te zijn in de cellen aan den voet dier gifstralen. Deze persen bij hevige bewegingen van den stijven rugvin hun gif uit en dit glijdt of vloeit langs de gleuven


  1. In 1857 werd door T.C. Winkler over de Pieterman geschreven. (Wikisource-ed.)