Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

59

Langs de paden van den zonnigen achtertuin van uw plaats kunt ge ter opluistering fijn getinte rapunzel-klokjes planten; ge herinnert ze u wel van de Limburgsche reis, ze groeien daar overal langs de wegen, zooals hier de gewone blauwe. Wie ze ziet, zegt dadelijk: klokjes; maar ge merkt ook meteen iets vreemds op, ze zijn 't en zijn 't niet; onze noord-nederlandsche zijn iets grooter, iets dieper blauw, meer naar den indigo kant, in die zuidelijke en oostelijke ligt al een overgang naar rood; ook bloeien de planten rijker en de bloemslippen staan verder uiteen en vele hebben lichte strepen; 't is haast ons eigen klokje, wat de bloeiwijze betreft, maar met een anderen bloemvorm.

Ik houd nu eenmaal van wilde klokjes en ik zou graag al onze soorten 's zomers dagelijks om me heen zien. Dat heb ik ook wel eens geprobeerd; op één na, die met perzikblad, heb ik ze alle in mijn tuintje gehad, maar de ruimte en het licht ontbrak; al groeien ze allen graag aan beschaduwde boschkanten, zon moeten ze hebben op hun tijd, vooral morgenzon, of ze gaan kwijnen en ze verdwijnen spoorloos.

Twee soorten klokjes groeien er in ons land, die ik elk jaar om den naam te vertellen of de determinatie te bevestigen, in enveloppe thuis gestuurd krijg, uit verschillende plaatsen van ons land; dat zijn 't zandklokje en het spiegelklokje.

't Zijn dan ook alleen in botanischen zin "klokjes". Het zandklokje is een plat of rond bolletje, samengesteld uit een menigte kleine lilabloempjes. Deze hebben elk vijf slippen net als echte klokjes; maar de klokjesvorm is zoek, doordat de slippen bijna tot den bodem van de bloem doorloopen; ook de kleinheid en de menigte opeengedrongen bloempjes zijn oorzaak, dat niemand bij 't zien van dit plantje aan een klokje denkt. U kent ze stellig, ze groeien tegenwoordig overal