83
gaan alleen bij fellen honger er toe over, mee te eten van 't genadebrood; de klever nog eerder dan de kruiper. Ze lusten ook 's winters zoo goed als geen zaad, en houden zich bij de vleeschkost, die tegen den boom is gespeld.
Boomklever. Ze zijn al op een afstand van elkaar te onderscheiden; de boomkruiper lijkt net een muis die tegen een boomstam oploopt; de boomklever is een mooie kleurige bal, blauwgrijs van boven, geelrood van onder, met een spijker er in: de groote spechtachtige bek; hij alleen verstaat, zooals ik al gezegd heb, de kunst met den kop naar onder langs een boomstam naar beneden te loopen. Zijn betrekkelijk korte pooten en zeer groote teenen maken hem dit vrij gemakkelijk.
Bij deze vijf kleintjes kunnen zich de groote zwarte lijsters, ook merel of gieteling genoemd, wel eens aansluiten, maar meestal blijven ze liever trouw aan hun gewone kost, die ze onder de rottende bladeren weghalen. Ligt er dik sneeuw, dan komen ze hun deel eischen en dat is niet het geringste. 's Morgens in de vroegte wil ook een houtduif of ringduif wel eens komen kijken en dan mag de zaadbak opnieuw gevuld worden. Zijn er kauwtjes in de buurt, dan hebben die er spoedig de lucht van, dat er