Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/112

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


'k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend,
mijn mond is door zooveel winden gegaan,
ik heb toch zooveel lachen meegemeend,
bij toch zoo heel veel dingen heb ik stilgestaan —
tot ik bij u kwam , o mijn schitterlief,
mijn edelsteenhand, u mijn oogelief,
mijn vonkend rad , mijn vogel vliegend vuur,
mijn schitterlief van altijddoore duur —
en tot de wereld die zoo in mij was
verzameld vroeger als in spiegelglas,
werd gij — ik heb het alles opgehoopt
tot u, het is in u gedoopt
als brandend hout in vuur,
o mijn licht schitterlief van altijdduur —
zijt gij daardoor misschien zoo opgeblonken,
liefdesherinnering tesaam gezonken ?
ik sta rondom u als een vaste muur,
en samen spele' uw licht en mijn getuur.