Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,
de zwarte nachtwolken vlogen,
de zwarte loofstammen bogen,
de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden.

't Gezicht was zoo bleek in 't zwarte haar,
de handen wrongen, de mond borg misbaar,
de nek was zwart,
een hel was 't hart,
van daar kwam het zwarte en worgde haar.

Met de wind, met de boomen en met al de wolken
is ze gekomen,
het waren rondom haar groote volken
van zwarte nachtdroomen.

Bij een groot zwart water aan zijn zoom
heeft ze heel stil gestaan,
de lang geleden geboren boom
heeft het toen geraân —