Pagina:Herman Gorter-De wereldrevolutie (1918).djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

66

Het spreekt van zelf, dat bij de belastingen op inkomen een minimum gesteld moet worden, waaronder geen belastingen geheven worden.

Het elfde punt: Onteigening der grootbedrijven omvat de grootbedrijven van de industrie, de mijnen, den handel, het transport, en vormt, in verband met de onteigening der banken, den grondslag voor het Socialisme. Het is niet in tegenspraak met het vierde en vijfde artikel. Want hier is sprake van de regeling, het beheer, de controle der geheele productie en distributie, d. w. z. van de controle der productie van alle bedrijven, ook der kleine. Het onteigenen der kleine bedrijven kan, door hun groot aantal, evenwel nog niet terstond geschieden.

Wat den landbouw aangaat, moet de onteigening van den bodem, het verklaren van den bodem tot gemeenschappelijk bezit, in beginsel gesteld worden. In de werkelijkheid is zij echter nog niet uitvoerbaar. Slechts het groot-landbouwbedrijf moet reeds nu onteigend worden, en geëxploiteerd door de gemeenschap zelf, of door coöperatief voor de gemeenschap werkende landarbeiders en kleine boeren.

Maar het middel- en kleinbedrijf zou over het algemeen zeker nog in geen land onteigend kunnen worden, evenmin als men deze in handel en bedrijf terstond onteigenen kan. Daartoe zijn deze bedrijven te talrijk, en ontbreken de landbouwmachines voor het grootbedrijf nog te zeer. Daar, in het klein- en middenbedrijf, zouden de coöperatie, de intensieve cultuur, het machinale bedrijf, voorloopig bevorderd moeten worden, en eerst nadat alle voorwaarden voorhanden waren, zou men tot de onteigening kunnen overgaan.

De grens tusschen groot- en kleinbedrijf zou, in verschillende landen, provincies en bedrijven, verschillend zijn. Men zou in het eene land, provincie of bedrijf, een geheel andere maatstaf van onteigening nemen dan in het andere.

De rijke grondbezitter en de rijke boer zouden toch door de belastingen, de gemiddelde boer bovendien nog door de onteigening der hypotheekbanken voldoende kunnen getroffen worden.

De pacht zou niet meer aan den rijken grondeigenaar, maar aan den socialistischen staat betaald worden.

En daar de geheele handel gecentraliseerd en centraal geregeld zou zijn, had de gemeenschap de producten van den bodem toch in ieder geval in de hand.