Pagina:Het Esperanto.pdf/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 4 —

van het eene einde der wereld tot het andere verzonden.

Om de wereld reizen, is voor den rijken toerist enkele uitspanning geworden; en Europa doorwandelen is den wielrijder een waar vermaak, in afwachting dat de luchtbal en de automobielen, hem dat genoegen met veel minder last zullen doen genieten.

Maar waarom moeten wij zoo diep te leur gesteld worden, in het bestatigen dat het rechtstreeksche gevolg diens grooten vooruitgangs is, van dikwijler en sneller onze hoop stuk geslagen te zien, tegen de onoverkomelijke hinderpalen der taalverscheidenheid.

Ieder mensch, die, zonder vooroordeel en zonder voorafgenomen besluit, er aan denken wil, zal noodzakelijk ten slotte moeten aanveerden, dat als noodige en echte volmaking van den stoffelijken vooruitgang eene wederlandsche taal zich opdringt.

De stoffelijke vooruitgang—schrijft heer de Beaufront—heeft de lichamen dichter bijéén gebracht, de wederlandsche taal zal het menschelijke werk voltrekken met de geesten nader bijéén te brengen.

Hieruit is het genoeg verstaanbaar, dat er geene menschenuitvinding is, geen maatregel, geene maatschappelijke schikking, die zooveel zal gedaan hebben om de grenzen omver te werpen, die tusschen de verschillige landen bestaan, om de geesten van volkeren—niet zelden vijandig, dikwerf mededingend—, die verschillende talen spreken, bijéén te brengen; en om eene duurzame, eene voortdurende, en (wie zou het niet wenschen?) eene ten volle