Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/18

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

KONING WILLEM III

roeping van deze verklaring of aanvaarding van het ontslag der ministers. Hij koos het laatste. Thorbecke keerde in de Tweede Kamer terug.

Toen hij in 1862 wederom minister-president werd, kwam het tot een nieuwe maatregel die de invloed van de koning gevoelig beperkte. Tot in dat jaar had de directeur van het kabinet des konings als secretaris van de ministerraad gefungeerd: bij elk overleg in die raad was de koning dus als het ware direct en persoonlijk vertegenwoordigd geweest. Mocht hij zich met de genomen besluiten al niet verenigen, hij kende althans hun achtergronden; hij kende ook de stromingen in de raad; hij kon van die kennis gebruik maken. Op zijn verzoek had hij bovendien van eind 1850 af een afschrift ontvangen van de notulen van de ministerraad die als regel vrij uitvoerig waren. Dat zinde Thorbecke niet. De directeur van het kabinet des konings kreeg niet langer toegang tot de ministerraad: de raad ging zelf voor notulen zorgen. Thorbecke wilde niet zo ver gaan dat hij de koning ook die notulen onthield, maar daar vond hij iets anders op: zij werden tot een minimum gereduceerd. Veel meer dan een lijst van sommige besluiten waren zij voortaan niet - sommige besluiten: de belangrijkste werden er als regel niet in opgenomen en van die omissies werd in het geheel niet gerept. 'Zo onbeduidend' werden zij, 'dat de koning er letterlijk niets aan heeft.'[1] Voor de historicus geldt, helaas, veelal hetzelfde.

Tot na de bevrijding in 1945 bleef met betrekking tot de notulen, die gang van zaken gehandhaafd: een ongeschreven regel, een van generatie tot generatie overgedragen clement in de praktijk van het staatsbestel en, naar onze overtuiging, een ongemeen belangrijk element. Omtrent het beraad in het kabinet konden koning Willem III, koningin-moeder Emma als regentes en koningin Wilhelmina uit de notulen (die aan de drager of draagster van de kroon eens per maand toegezonden werden) niets leren; de besluiten die in die notulen te hunner kennis gebracht werden, hadden voor een aanzienlijk deel betrekking op voorstellen tot het verlenen van onderscheidingen. Natuurlijk stonden hun andere informatiebronnen ter beschikking: de minister-president en dc ministers konden ter audiëntie ontboden of schriftelijk om een opinie gevraagd worden, de directeur en dc ambtenaren van het kabinet des konings of der koningin konden op inlichtingen uitgaan. Uitvoerige notulen evenwel hadden hun inzicht gegeven in wat in de ministerraad als hoogste bestuurscollege des lands werkelijk leefde: die kennis welke een natuurlijke grondslag gevormd zou hebben voor goede samenwerking cn daar in elk geval een onmisbare voorwaarde voor was, ontbrak.

  1. C. W. dc Vries: Overgrootvader Willem III, p. 116.

11