Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/17

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

KONINGIN WILHELMINA

kritiek onttrokken, machine voor het zetten van handtekeningen. Na een jaar was de verhouding al zo slecht dat Willem III weigerde, zijn ministers ter gelegenheid van Nieuwjaar 1851 te ontvangen.[1] Het ene conflict volgde op het andere. De koning uitte de wens dat elke minister die een bepaald wetsontwerp in de ministerraad aan de orde wilde stellen, het ontwerp eerst aan zijn goedkeuring zou onderwerpen; Thorbecke wees die wens af: daardoor werd onderstreept dat de koning in elk conflict over zodanig ontwerp niet de betrokken minister alleen maar de gehele raad van ministers als tegenstander kreeg.[2] Hetzelfde gold voor benoemingen.

In 1853 barstte de bom. De Paus had de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld. In april kwam het tot heftige protesten in het protestantse kamp. Op de 15de van die maand zou aan Willem III in Amsterdam een adres overhandigd worden waarin op hem een beroep gedaan werd om dat herstel tegen te gaan. Het ministerie-Thorbecke had de koning schriftelijk geadviseerd, bij het in ontvangst nemen van het adres te antwoorden, 'dat dc zaak zijn erkenning of goedkeuring niet behoefde en dat er bij wederzijdse eerbiediging van rechten geen reden tot bekommering bestond.'[3] De koning legde dat advies naast zich neer en vlocht in zijn antwoord de opmerkingen in,

'dat het onlangs te Rome voorgevallene ook hem diep geschokt had maar dat de bepalingen van de Grondwet hem gebonden hadden, dat hij daarvan geen verantwoording had, daar hij in 1848 als Prins van Oranje daarover niet gekend was, die Grondwet bij zijn troonsbeklimming zo had gevonden en had moeten bezweren, en thans daardoor in deze weinig vermocht, doch dat hij niettemin ten uiterste gevoelig was van het vertrouwen waarmede de protestantse bevolking hem bij deze gelegenheid naderde.'[4]

Onmiddellijk stelde Thorbecke de koning voor de keus: publieke her-

  1. G. J. Lammen: De kroon en de kabinetsformatie. Een onderzoek naar de invloed van het parlementaire stelsel op de functie van de kroon bij de kabinetsformatie (1952), p. 55.
  2. C. W. de Vries: Overgrootvader Willem III, p. 134.
  3. 1.J. Brugmans: Thorbecke (1958), p. 156.
  4. Aldus het verslag van een der Amsterdamse wethouders, J. van Iddekinge, aan de minister van financiën, P. P. van Bosse, aangehaald door E. van Raalte 'Constitutionele en vorstelijke perikelen', De Gids, 1965, p. 256. Sommigen geven 's konings woorden iets anders weer. Hoe zij ook precies geluid hebben, zij deden Thorbecke onmiddellijk aan de koning schrijven: 'Men meent van Uwe Majesteit te hebben verstaan, dat Hoogstdezelve zich tegen Haren zin door de grondwet gebonden achtte; dat Uwe Majesteit door het ontvangen beklag over hetgeen volgens de grondwet gebeurd is, de band tussen het Huis van Oranje en Nederland nog versterkt rekende.'

10