Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

VADER EN DOCHTER

ergerde aan kritische stemmen over hem.'[1] Dat laatste kunnen wij beamen: toen wij in maart 1956 het tweede van een reeks gesprekken konden voeren met prinses Wilhelmina (zoals zij toen heette), bleek uit haar uiteenzetting over de Aprilbeweging van 1853 dat zij zich de afwijzende houding van haar vader ten aanzien van Thorbecke geheel eigen gemaakt had: 'De Grondwet werd hier precies naar de letter uitgelegd. Mijn vader heeft hier al zoveel mee te stellen gehad. Denkt u maar aan de Aprilbeweging: hij houdt een toespraak in Amsterdam en meteen gaat minister Thorbecke heen.'[2]

Het jonge prinsesje onderging niet de corrigerende werking die van broertjes of zusjes uit kan gaan: 'geen stevige kibbelarijen die een te grote hitte wegbuien, geen onenigheden waarin een kind al vroeg leert dat gelijkhebben bijzaak is, geen plagend uitlachen noch proestlachen en mekaar in 't ootje nemen.'[3] Nagenoeg geheel ontbrak in de opvoeding het element van de normale, directe straf, 'omdat men niet het risico kon lopen dat men een uur of wat later een schreiend koninginnetje bij de officiële gasten moest brengen.'[4]

Tegenover die toegevendheid stond evenwel de harde, onpersoonlijke dwang die in het door een strikte étiquette gekenmerkt hofmilieu aan de troonopvolgster en toekomstige koningin opgelegd werd. Een tijdgenote liep eens in Den Haag, niet ver van het Paleis Noordeinde:

'Ik zal een jaar of tien geweest zijn en Wilhelmientje dus zeven jaar, want we schelen maar drie jaar met elkaar. Opeens kwam daar een grote Sint-Bernardshond aan. Slagersjongens en iedereen die langs kwam, keken natuurlijk naar dat beest en bleven even stilstaan. Ik ook . . . Maar opeens zag ik voor mij twee dames met een kind tussen zich in en vlak daarachter een lakei. Ik begreep meteen: dat kind moet het prinsesje zijn. Ook zij wilde even blijven staan kijken en ze draaide zich al om naar die prachtige Sint-Bernardshond, maar toen nam een van de hofdames haar hoofdje tussen haar handen en wees haar, dat ze niet rechts, noch links, maar recht voor zich uit moest kijken. Ach wat had ik toen met dat kind te doen.'[5]

Tweede momentopname van het jeugdig koninginnetje:

  1. A.v., p. 102.
  2. Koningin Wilhelmina, 2 maart 1956. Met een beknopte vermelding als deze worden de aantekeningen bedoeld die wij in het kader van ons onderzoek maakten naar aanleiding van gevoerde gesprekken. Vermeld worden dan de persoon met wie wij spraken en de datum van het gesprek.
  3. Henr. de Beaufort: Wilhelmina 1880-1962. Een levensverhaal (1965), p. 19.
  4. Booy: Het is stil op Het Loo, p. 92.
  5. Aanhaling in H. H. Felderhof en C. A. M. Middelhof: Temidden van haar volk. Ontmoetingen met koningin Wilhelmina (1963), p. 26.

17