Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

KONINGIN WILHELMINA

onverantwoord dat het militaire apparaat hier te lande afgebroken werd als in de jaren '20 het geval was. Tegen Booy zei zij eens dat zij toen en deswege voor het eerst reëel over abdicatie ging denken. Niet minder zwaar viel haar 'het dragen van de laatste verantwoordelijkheid voor de behartiging van 's lands zaken' (die zij meende te dragen), toen van ca. 1930 af successieve kabinetten onmachtig bleken, de massale werkloosheid op te heffen of ook maar terug te dringen. 'Zij had niet veel kennis van de economische wetenschap en wist geen acceptabel alternatief voor de Colijn-politiek, maar zij kon maar niet vatten dat dat 'jong Holland dat snakte naar werk', zoals de affiches zeiden, niet aan werk te helpen was', aldus Booy.[1] 'Het ontbrak hen die tot een snelle, zakelijke oplossing moesten geraken, aan imaginatie en durf, aan doortastendheid en voortvarendheid en aan de werkelijke wil om een oplossing te vinden' - zo luidde haar eigen, latere oordeel.[2]

De jaren '30 brachten haar gevoelige verliezen in het menselijke vlak. Op 20 maart 1934 kwam koningin-moeder Emma, vijf-en-zeventig jaar oud, plotseling te overlijden: stil en teruggetrokken levend, had zij met name door haar grote belangstelling voor allerlei vormen van medische zorg voor hulpbehoevenden, veler sympathie verworven. Slechts ruim drie maanden later, op 4 juli 1934, bezweek Wilhelmina's echtgenoot, prins Hendrik, zeven-en-vijftig jaar oud, onverwachts aan een hartaanval.

In veel opzichten had deze Mecklenburger, een eenvoudige, hartelijke buitenman, verzot op de jacht, hier te lande een moeilijke positie gehad. Wilhelmina's keuze was niet alleen door sommige leden van haar familie van moederszijde afgekeurd[3], maar ook door een aanzienlijk deel van dc hofhouding. De twee verloofden mochten vóór de huwelijkssluiting geen moment alleen zijn; het hofprotocol bleef nadien, als bij zoveel vorstenhuwelijken, een dagelijkse belemmering vormen voor normaal contact (hetgeen uiteraard niet geheel ontbrak) en schiep, verhaalde Wilhelmina later, 'een sfeer waarin moeilijk te leven viel en wij het toch uithouden moesten.'[4]

Het kabinet was, de stemming in de Staten-Generaal gepeild hebbend, niet bereid geweest, voor de echtgenoot van de koningin een eigen inkomen aan te vragen bij de Staten-Generaal: prins Hendrik bleef dus financieel vrijwel geheel van de koningin afhankelijk.[5] Zij bezat een aanzienlijk vermogen dat zij zuinig beheerde; die financiële afhankelijkheid vormde een ongemakke-

  1. Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina, p. 19.
  2. Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 244.
  3. Alice, gravin van Athlone: For my grandchildren, p. 98.
  4. Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 108-109.
  5. Hij ontving, maar uitsluitend tot 1918, ook een toelage van zijn oudere broer, de groothertog van Mecklenburg (brief, 5 dec. 1968, van Th. Booy).

42