Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/52

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BEDUCHTHEID VOOR HET DERDE RIJK

Hindenburg hetzelfde lot zou treffen en Hitler spoedig zijn dictatuur zou vestigen. Vervuld van zorg reisde ik uit Bazel weg. Welke buitenlandse politiek zou Duitsland nu gaan voeren?'[1]

Dat werd spoedig duidelijk. Haar althans. Zomer '34 bracht het bericht van de moord op de Oostenrijkse Bundeskanzler Engelbert Dollfuss 'de bevestiging dat van Hitier niets goeds te wachten was en dat hij voor geen enkel middel dat zijn politiek diende, zou terugschrikken.'[2] Of viel het ook haar soms moeilijk, zich de realiteit van de komende wereldbrand ten volle in te denken? 'Volkomen duidelijk' werd, schreef zij, ook haar de situatie eerst, toen Hitler zich in maart '38 van Oostenrijk meester maakte. 'De Duitse politiek zou voor Europa katastrofale gevolgen hebben.'[3] Niet veel later liet zij zich (ze had 'nooit tijd om dikke boeken zelf te lezen')[4] door een van haar adjudanten de belangrijkste passages voorlezen uit Rauschnings alarmerende analyse van het nationaal-socialisme, Die Revolution des Nihilismus.[5] Ontzet en verontwaardigd was zij toen haar bleek dat haar minister van buitenlandse zaken, mr. J.A.N. Patijn, Hitlers Mein Kampf niet kende[6]: haastig ging hij het lezen.[7]

Ontzet en verontwaardigd—maar niet in alle opzichten verbaasd. Al vóór de eerste wereldoorlog had zij zich geërgerd aan de zelfgenoegzaamheid van de meeste Nederlandse gezagsdragers die, meende zij, vooral bleek uit de verwaarlozing van het defensie-apparaat: dat werd er na de vestiging van het Derde Rijk niet beter op. Ze was een nuchter en scherp waarneemster. De geringe qualiteiten van dat defensie-apparaat waren haar een benauwenis, de meeste officieren zag zij als mannen die ouderwets in hun opvattingen waren en weinig begrip hadden voor de voortgang der militaire techniek—'en de ministers wilden altijd een minimum vragen. Die hadden', zei zij ons, 'beslist onvoldoende oog voor de gevaren die dreigden.'[8]

In '38 dacht zij opnieuw ernstig over abdicatie: ze zou 'veertig jaar koningin zijn. Ze was van mening dat ze haar volk lang genoeg had gediend en wilde zich wijden aan het geestelijk leven dat naar haar mening belangrijker was dan al het andere.'[9] Prins Bernhard, jegens wie zij in staatszaken minder gesloten was dan zij jegens haar overleden man steeds was geweest (het eerste kan uit het laatste voortgevloeid zijn), wist haar er van te overtuigen dat zij, op dat moment afstand doende van de troon, zowel aan prinses Juliana als

  1. Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 262.
  2. A.v., p. 263.
  3. A.v.
  4. Koningin Wilhelmina, 18 febr. 1956.
  5. H. J. Phaff, 18 maart 1960.
  6. Koningin Wilhelmina, 18 febr. 1956. Zij zinspeelt hierop in Eenzaam maar niet alleen, p. 265.
  7. W. Drees: Zestig jaar levenservaring (1963), p. 122-123.
  8. Koningin Wilhelmina, 18 febr. 1956.
  9. A. Hatch: Prins Bernhard, p. 89.

45