Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/54

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

OVERLEG OVER DE LANDSVERDEDIGING

van wel. Wij menen óók dat de Geer door die laatste gebeurtenissen het vertrouwen van de koningin, voorzover hij het nog genoot, grotendeels zo niet volledig verspeeld had.

In de eerste wereldoorlog had zij, zoals wij zagen, de hoofdlijnen van het regeringsbeleid veelvuldig, in bewogen tijden nagenoeg dagelijks met de minister-president kunnen bespreken. Op zodanig contact met de Geer alléén stelde zij geen prijs. Zij zag in hem geen Cort van der Linden; in generaal Reynders, chef van de generale staf sinds '34, had zij aanvankelijk veel vertrouwen gesteld, 'hij bezocht haar geregeld op 'De Ruygenhoek' en zij besprak', aldus een neef van de generaal, 'het defensiebeleid zelfs liever met hem dan met de toenmalige minister van Dijk met wie zij niet goed kon opschieten.'[1] Wij nemen aan, dat in haar relatie met generaal Reynders in de loop van '38 en '39 verkoeling intrad: de generaal geloofde niet recht in de waarschijnlijkheid van een Duitse aanval, bovendien was hij defensief ingesteld, zulks in tegenstelling tot de commandant van het veldleger, generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst die, zoals wij in ons Voorspel weergaven, op kritieke momenten herhaaldelijk het oor van de vorstin had en wel niet nagelaten zal hebben, haar mee te delen dat hij de inzichten van generaal Reynders allerminst deelde. Over diens benoeming tot opperbevelhebber van land- en zeemacht werd, schreven wij in ons eerste deel, de koningin niet geraadpleegd. Of zij een andere candidaat geprefereerd zou hebben, zij in het midden gelaten - zij ontwaarde in elk geval in generaal Reynders niet de qualiteiten van generaal Snijders. Vandaar dat zij (de datum staat niet vast, vermoedelijk was het in de eerste dagen van september) aan minister Dijxhoorn meedeelde, dat het haar voornemen was, telkens over de grondslagen van het defensiebeleid overleg te plegen met een commissie van drie ministers (de Geer, van Kleffens, Dijxhoorn), bij welk overleg dan uiteraard generaal Reynders aanwezig zou zijn[2]; kennelijk meende zij dat van van Kleffens en Dijxhoorn de frisse aanpak uit zou gaan die zij van de Geer niet verwachtte. Haar voornemen werd goedgekeurd. Of dit in een formeel besluit van de ministerraad geschiedde, is ons onbekend. Wij zullen straks nog zien wat, op 9 september '39, het resultaat was van de eerste bespreking die de koningin met de drie genoemde ministers en de opperbevelhebber van land- en zeemacht belegde. Daaraan zij thans reeds toegevoegd, dat het aantal besprekingen in die kring nadien zeer beperkt bleef. Tot intensief overleg zoals de koningin dat een kwart eeuw tevoren met Cort van der Linden placht te voeren, kwam het niet. De Geer en Reynders hadden er weinig behoefte

  1. Brief, 5 maart 1966, van F.N. Sickenga.
  2. A.Q.H. Dijxhoorn: 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaal I.H. Reynders' (194.1), p. 9-10.

47