Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE EERSTE WEKEN

karaats.'[1] Op 10 april '40 maakte generaal Best aan dat weinig effectieve nachtelijke geschiet een einde.[2] De enige keer waarbij, voorzover bekend, een Duits toestel overdag van de grond af uitgeschakeld werd, was dat 'een zuiver geluk'[3]: een korporaal die in midden-Limburg op wacht stond, trof de piloot van een laagvliegende Duitse jager met een schot in het hoofd, 'en toen was het eigenlijk heel erg dat hij dat gedaan had'; hij ontving dan ook geen enkel bewijs van waardering.[4]

Tegen hoogvliegende toestellen kon het Nederlandse luchtdoelgeschut over het algemeen weinig bereiken. En de Nederlandse vliegtuigen?

Van september af, werd een tijdlang dagelijks gepatrouilleerd met enkele watervliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst: zij voerden langs de kust verkenningen uit. Overeenkomstige patrouilles werden dagelijks met enkele landvliegtuigen ondernomen die op de vliegvelden Schiphol en Bergen gestationeerd waren. De moeilijkheid was dat, was een vliegtuig van vreemde nationaliteit waargenomen, het meestal zo hoog vloog dat het opstijgende Nederlandse toestel het in het Nederlandse luchtruim niet meer kon inhalen.[5] In Bergen hadden de jachtvliegers 'onder elkaar een kruik jenever uitgeloofd voor degene die de eerste vent uit de lucht zou plukken.'[6] We hebben, verklaarde de commandant van de betrokken jachtvliegtuig-afdeling,

'een stuk of vijf beschoten en ook enkele tot landen gedwongen bij de Wadden, waarbij soms het fanatisme zo ver ging dat je het met de territoriale grens niet zo nauw nam om ze maar te pakken te krijgen.'[7]

De Nederlandse regering zou dat fanatisme bepaald afgekeurd hebben. De enkele keer dat een Duitser neergeschoten werd, kwam er zo 'een vreselijk stampei van Duitse zijde', dat Buitenlandse Zaken er op ging aandringen, het schieten voortaan na te laten en te bepalen, 'dat met een lichtpistool lichtseinen zouden worden afgegeven opdat de schendende vliegers goed wisten dat ze boven vijandelijk gebied waren, en daar heb ik', aldus generaal Best, 'nooit iets voor gevoeld, dat heb ik altijd hardnekkig geweigerd.'[8] Tenslotte werd het patrouilleren met de jachtvliegtuigen toch gestaakt, niet om rede-

  1. Getuige P. W. Best, Enq., dl. I c, p. 464.
  2. Rondschrijven, 10 april 1940, van de afdeling luchtverdediging van het algemeen hoofdkwartier, a.v., dl. I b, p. 93.
  3. Getuige I. H. Reynders a.v., dl. I c, p. 600.
  4. Getuige J.J. G. van Voorst tot Voorst, a.v., p. 78.
  5. Getuige H. G. Winkelman, a.v., p. 64.
  6. Getuige J. van der Werff, a.v., p. 334.
  7. Getuige Th. J. A. Lamers, a.v., p. 278.
  8. Getuige P. W. Best, a.v., p. 131. Volgens oud-minister van Kleffens was het de bedoeling van Buitenlandse Zaken dat, werd op het lichtsignaal niet gereageerd, van Nederlandse kant wel degelijk geschoten zou worden (brief, 10 okt. 1968, van E. N. van Kleffens).

60